op de helling reiken tamme stammen
in rechte rijen stram naar de hemel
die zij nooit kunnen bereiken
zilveren en gouden stralen strijken
‘s ochtends vaag tussen de bomen omlaag
zoekend naar de laatste schaduw
in het dal klatert het wilde water
van de dwalende stroom haastig voorbij
zal zij ooit haar eindpunt vinden
langs de kant hangen
overmand en nog bevangen witte anemonen
in stille pracht bij te komen
van een ongewone kille nacht
met enige onzekerheid en met zek’re twijfel
is het voorjaar heus gestart
met vogelzang en beukenblad
in de duist’re Eifel